Larus fuscus Linnaeus, 1758

Een volwassen kleine mantelmeeuw heeft een witte kop, nek en buik, een donkergrijze rug en donkergrijze vleugels. Zijn snavel en poten zijn geel. Op land zoekt hij al lopend naar schelpdieren, vogeleieren, kuikens, muizen, wormen en bessen. Op zee volgt hij vissersboten en pikt hij vissen uit het water. Dit doet hij vaak samen met andere meeuwensoorten. De kleine mantelmeeuw broedt in kolonies. Het vrouwtje legt jaarlijks twee tot drie eieren. De jongen hebben in hun eerste twee jaar een donkerbruin verenkleed, een zwarte snavel en roze poten.

%LABEL% (%SOURCE%)