De bosmuis heeft een overwegend bruine vacht met een witte buik, grote opstaande oren en een dunne lange staart. Met zijn scherpe klauwtjes klimt hij in bomen en tegen muren. Hij leeft onder de grond in een zelfgegraven gangenstelsel of schuilt in een schuur of gebouw. Hier is hij veilig voor bijvoorbeeld uilen en marterachtigen. ‘s Nachts zoek hij naar zaden, bessen, stengels, paddenstoelen, insecten en mos. Het vrouwtje werpt meerdere keren per jaar zo’n vier tot zeven jongen. De jongen zijn na een maand zelfstandig.