Lepus europaeus Pallas, 1778

De haas is van kop tot staart maximaal vijfenzeventig centimeter. Zijn geelbruine vacht wordt grijzer in de winter. Hij eet gras, granen en kruidachtigen. Met zijn lange, rechtopstaande oren hoort hij wolven, vossen en roofvogels van ver aankomen. Om te ontkomen aan zijn belagers springt hij snel en ver vooruit. Daarbij verandert hij vlug van richting. Zijn stevige, sterke achterpoten doen daarbij het meeste werk. De haas werpt twee tot drie keer per jaar zo’n acht jongen. De jongen zijn na acht maanden volwassen.

%LABEL% (%SOURCE%)