Deze worm dankt zijn naam aan de hoefijzervormige tentakelkrans rond de mondopening. De hoefijzerworm leeft in een buis van vliezig materiaal (chitine) die hij zelf in de zandbodem maakt. Ook boort hij gangen in kalksteen en schelpen. Met een uitstulping achteraan zijn plompe, langwerpige lichaam houdt de worm zich stevig vast in zijn ondergrondse gang. Zijn tentakelkrans steekt naar buiten. Trilharen op de vangarmen zorgen voor een waterstroom, daarmee komen kleine diertjes mee. Gevangen in slijm gaat dit voedsel naar de mond.