De Matschieboomkangoeroe heeft een dikke, goudbruine vacht en een lange staart. Hij is aangepast aan het leven in de bomen. Met zijn krachtige achterpoten springt hij van boom tot boom. Terwijl zijn staart voor evenwicht zorgt, grijpt hij de boom vast met zijn lange klauwen. Hij eet vooral bladeren, maar ook bloemen, grassen, mossen en bast. Het vrouwtje krijgt steeds één jong dat bij de geboorte tweeëneenhalf centimeter groot is en opgroeit in haar buidel. Na zo’n tien maanden verlaat het jong de buidel. Het drinkt daarna nog regelmatig melk bij zijn moeder.